Verkeerd

Samen met beste vriendje G ging ik even snel lunchen in de Pijp. We wilden een keertje niet naar SLA, dus we gingen op zoek naar de betere Bloody Mary’s en toebehoren. De locatie was zo gevonden, een plekje voor twee bleek wat lastiger. Vrijdagmiddag 13:00 is natuurlijk gewoon spitsuur. Dom van ons. Bij het derde uitpuilende tentje op onze route, besloten we het er toch maar op te wagen. 

We kwamen binnen in een soort dierentuin. Een golf van geschreeuw overspoelde ons al bij de entree. Overal stonden kinderwagens met schreeuwende aapjes erin. Aan de tafels groepjes van drie á vier (aanstaande) moederkloeken die, iPhone in de hand, elkaar met luide stem vertelden dat hun eigen monstertjes toch echt het knapste/slimste/beste waren. Op de tafels de verplichte nummertjes: Veel koffie verkeerd, half lege flesjes appelsap en een half aangevreten tosti. Kortom, we waren aangekomen in basic bitch central

G keek me met grote ogen aan. ‘Bro, we can’t go in here.’, siste hij. Ik wilde hem gelijk geven, maar net op het moment dat ik aanstalten maakte om me om te draaien, stond opeens een veel te knap meisje voor mijn neus. ‘Tafeltje voor twee?’, lachte ze. Terwijl ik naar woorden zocht, had ze al twee buggy’s opzij geschoven. ‘Ga hier maar lekker zitten schat.’ Bedremmeld nam ik plaats. Mij boos aankijkend schoof G ook aan. 

Het mooie meisje dat ons aan tafel had gezet, bleek een zeldzaam lichtpuntje te zijn in deze jungle van de middenmaat. Bonkige dames met gekleurde sjaaltjes, pastelgekleurde overhemden en witte broeken met daaronder hoge leren cowboy- en piratenlaarzen (waarom?!) vulden de ruimte. Wie heeft ooit bedacht dat deze look aantrekkelijk is? Of interesseert het ze gewoon niet meer? Daarvoor lijken ze me toch teveel aandacht te geven aan het geheel. 

Vlak naast ons zaten ook twee van deze heerlijkheden. In nuchter Noord-Hollands bespraken ze het weer, de koffie verkeerd en de hoeveelheid bier die gister hadden genuttigd. Eentje kraste: ‘Ik heb echt  geen stem meer over man. Ga je mee een peuk doen?’ Toen het knappe meisje van de bediening hun bestelling op kwam nemen, nam de ander resoluut het woord: ‘Ik heb gehoord dat jullie hier brunch verkopen. Ik wil graag twee brunches alstublieft. Het meisje wees op de menu kaart: ‘Wat zou u dan precies willen mevrouw?’, vroeg ze voorzichtig. ‘Nou, tweemaal de brunch alstublieft, dat heeft u toch?’

Terwijl het meisje het concept ‘brunch’ probeerde uit te leggen aan de twee wereldreizigers, tikte G me op mijn schouder. ‘We are leaving. Now.’ Verontschuldigend keek ik naar het meisje van de bediening. Ze knikte dat ze het wel begreep. Onderweg naar de deur struikelden we nog bijna over een kudde rennende kinderen, die een rondje door de zaak aan het racen waren. De moeders keken er lachend naar, en bestelden nog maar een koffie verkeerd.

 – Illustratie door Charlotte Greeven (http://pupcreativeagency.com/)

Boos

Bij mijn kantoor op de Ceintuurbaan, komt bijna iedere dag een heel boos oud vrouwtje voorbij. De meeste mensen die wat langer in de stad wonen, weten wel over wie ik het heb. Ze loopt dan een route van zuid naar het centrum en weer terug, weer of geen weer. Met boze blik, gekromde rug en haar tas stevig onder een arm geklemd, schrijdt ze met korte en kordate passen voort. Onderweg scheldt ze iedereen die in haar ogen de verkeersregels breekt, helemaal verrot. Fietsers op het fietspad, honden die los lopen, kinderen met rolschaatsen, iedereen krijgt de volle laag. Haar gedateerde scheld-vocabulaire vind je eigenlijk alleen nog in de films van Dik Trom en De Kameleon: 

‘Schobbejak! Let eens op wat je doet!’

‘Vlegels! Ga ergens anders spelen!’

‘Rotzak dat je er bent!’

Als je te dicht in de buurt komt, moet je goed oppassen dat je er niet van langs krijgt met de paraplu.

Daar ik het zelf niet altijd even nauw neem met de regels (paar meter over de stoep fietsen moet kunnen, vind ik), ben ik regelmatig het mikpunt geweest van een goede scheldkanonnade. Wat mij dan altijd verbaast is de hoeveelheid woede die het arme vrouwtje dus al zo lang met zich meedraagt. 

Als ze niet aan het vloeken is hoor je haar binnensmonds nog napraten over de laatste paar klootzakken op haar pad. Iedereen weet wel hoe vaak ze zelf wat tegenkomen op een stoep wat niet helemaal netjes is. Dus je kan op je vingers natellen dat ze continue boos is. Tuurlijk is er wel iets met haar aan de hand zijn waardoor ze zo is geworden, maar ik kon me nooit voorstellen dat iemand continue zó boos kon zijn. Tot een aantal weken geleden dan. 

Ik werd op een zonnige zaterdagochtend wakker na een avondje drinken met vriendjes en vriendinnetjes. Ik had het helemaal niet laat gemaakt omdat ik een leuk (feest)weekend met mijn broertje en zusje voor de boeg had. Vrolijk pakte ik mijn spullen in en keek snel welke trein ik pakken ging. Ik zag dat, als ik op zou schieten, ik meteen de trein in kon. Snel deed ik mijn jas aan en rende de trap af. Ik had mijn fietssleutels al paraat toen ik de deur opendeed. 

Toen ik naar links keek zag ik dat er iets niet klopte: mijn fiets stond er niet. Verschrikt keek ik om me heen. Misschien had iemand de fiets verplaatst? Ik liep een paniekerig rondje langs alle fietsenstallingen vlakbij mijn huis. Niets. Snel speelde ik de avond ervoor in mijn hoofd af? Had ik mijn fiets dan ergens anders neergezet misschien?

Langzaam drong het tot me door: fiets gejat. Nog een paar maal probeerde de optimist in mij om scenario’s te verzinnen waarin mijn fiets nog terug zou komen. Deze gedachten werden al snel overspoeld door woede en frustratie. De stem in mijn hoofd klonk harder en harder: ‘Rotzakken! Waar halen ze verdomme het lef vandaan? Mijn fiets, die van mij!’ 

Met de moed der wanhoop besloot ik de straal van mijn zoekcirkel te vergroten tot 3 blokken rond mijn huis. Na 10 minuten hardop vloekend rond gelopen te hebben zag ik mezelf plotseling in de weerspiegeling van een etalageruit. Gekromde rug, boze blik en mijn weekendtas stevig onder een arm geklemd. Ik schrok me dood, dit was ik toch helemaal niet? 

Opeens werd ik me bewust van de woede in mijn hoofd lichaam, en de daarbij behorende spanning. Snel haalde ik een paar keer diep adem. Bij de laatste ademhaling hield ik deze even vast, om daarna heel langzaam en zuchtend uit te ademen. Zo, dat voelde al weer een stuk beter. 

De stem in mijn hoofd probeerde de woede weer aan te wakkeren. ‘Ik hoop dat hem  wat slechts overkomt, de vuile dief!’ Weer haalde ik diep en rustig adem. Als iemand überhaupt fietsen moet stelen, zal hem of haar waarschijnlijk al genoeg slechts zijn overkomen bedacht ik me. De arme dief zal het ding wel harder nodig gehad hebben dan ik. Opeens zag ik de zon weer schijnen en toevallig kwam net de tram naar het station eraan. Op naar de rest van het weekend dan maar!

Als ik het vrouwtje voorbij zie lopen kan ik alleen maar medelijden met haar hebben. Al die boosheid moet loodzwaar zijn. Vandaar dat ze misschien zo krom loopt. Het is voor mij alleen maar een reminder dat een beetje relativeren wonderen kan doen. Ik heb inmiddels weer een nieuwe fiets. Precies dezelfde, maar dan in het zilver. Het enige verschil is dat er nu zelfde een derde slot aan hangt. Geen zin om weer zo boos te moeten worden.

Welkom in Lalaland

Gister moest ik even cash pinnen voor de schoonmaakster. Ik liep naar de pinautomaat en volgde alle stappen die op het scherm stonden. Ik draaide me om en stak de straat over. Ik keek alleen naar links, en werd daarom bijna aangereden door iemand die van rechts kwam maar zelf tegen de richting in reed. Gelukkig schrok ik net op tijd wakker en kon ik mijn weg naar huis vervolgen. Na een paar honderd meter bekroop me opeens een heel naar gevoel. Van die stomme vlinders in je buik, je kent het wel. Snel voelde ik in mijn rechterzak. Daar vond ik alleen pasjes, geen geld. Mijn andere drie broekzakken werden ook snel geïnspecteerd. Niets. Ik had dus alle stappen op het scherm keurig gevolgd, alleen de laatste (en belangrijkste) was ik even vergeten: ‘Neem het geld uit de automaat.’

Afgelopen zaterdagochtend wilde ik lekker gaan hardlopen. Ik kleedde me om, deed mijn renschoenen aan, koos fijne muziek op mijn iPhone uit en schoof deze in de handige sportarmband. Als laatste haalde ik mijn voordeursleutel van de bos, zodat ik deze in het daarvoor bestemde sleufje in diezelfde sportarmband kon doen. Na 50 minuten flink afzien kwam ik, moe maar voldaan, weer thuis. Ik ging die middag naar een festival, dus ik ging me snel douchen en aankleden, zodat ik het feest tegemoet kon gaan. Ik deed een laatste checklist om te kijken of ik alles bij me had, pakte mijn sleutelbos van tafel en liep naar buiten. Ik trok de voordeur achter me dicht en liep naar mijn fiets toe om deze van het slot te halen. Toen ik naar mijn sleutelbos keek zag ik het meteen: ik had mijn voordeursleutel er nog niet terug aan gehangen.

Vorige week moest ik ’s avonds nog even snel wat uitprinten op kantoor. Ik nam mijn laptop mee en natuurlijk de kantoorsleutels. Ik hoef maar een klein stukje te lopen van mijn huis naar mijn kantoor en onderweg kon ik genieten van de heerlijke zomeravond. Op kantoor aangekomen klapte ik mijn laptop open, drukte op printen en stopte alle vers bedrukte papieren netjes in een mapje. Ik klapte mijn laptop dicht, nam deze samen met het mapje onder mijn arm en liep de deur uit. Oh, bijna licht vergeten uit te doen. Ik deed het licht uit, trok de deur achter me dicht en liep weer terug naar huis. De volgende dag kreeg ik een boos smsje van Mitch: ‘Hoezo heb je de kantoordeur niet op slot gedaan gister?’

Anyway, zo kan ik nog wel even doorgaan over alles wat ik kwijt, vergeten en verloren ben de afgelopen maand. ‘Hadden wij een afspraak? Oh sorry!’ ‘Zou ik je trui voor je meenemen? Oh shit, niet meer aan gedacht!’ Ondertussen probeer ik al dagdromend een beetje te functioneren. En dat is niet makkelijk als je geen kind meer bent. Ik probeerde me al een tijdje te realiseren waarom ik toch zo vergeetachtig ben geworden. Ik bedoel, nog vergeetachtiger dus. Ik ben namelijk al zolang ik me kan herinneren een ontzettende dromer. In groep 4 zat ik al de hele dag naar buiten te staren. Als ik op het voetbalveld héél even niks te doen heb, dwaal ik al af in mijn gedachten. Dus het is niets nieuws. Maar waarom is het opeens zoveel erger geworden allemaal?

Na lang nadenken, vaak onderbroken door de avonturen in Lalaland die zich in mijn hoofd afspelen, heb ik ontdekt wat het is: slaaptekort. Iedere zomer weer kom ik erachter dat ik helemaal geen stadsmens ben. Er gebeurt in mijn, normaal zo rustige, straatje in de Nieuwe Pijp opeens zoveel als het jaar halverwege is. Ik heb niet eens last van het cafétje onder mijn huis want die houden zich keurig aan de regels. Maar in een straal van honderd meter van mijn slaapkamerraam spelen zich 24 uur per dag de meest bizarre dingen af.

Voorbeeld: een normale dinsdagavond zoals je die tegenkomt in juli. Lekker weer, mensen zijn ontspannen en blij. Klokslag twaalf wordt het terras beneden mij ontruimd en kan ik lekker gaan slapen. Zachtjes gaan mijn gedachten over in dromen. Heerlijk. Dan opeens wordt ik ruw uit mijn slaap gewekt door het geluid van een draaiende motor en harde muziek. Muziek in de stijl van K-Ci & JoJo, maar dan nog slechter. In het donker tast ik naar mijn telefoon om te kijken hoe laat het is. 03:40 staat er op het scherm. Ik zet mijn bril op en tuur met halfopen ogen door het raam naar beneden. 

Precies onder mijn huis staat een zwarte Volkswagen met de ramen wijd open. Binnenin zie ik een wat vreemd ogende man zitten. Hij staart wat op zijn telefoon en stapt dan opeens uit, om tegen zijn auto aan te gaan leunen (de motor draait nog steeds). Opeens kijkt hij omhoog en ziet mijn slaperige koppie uit het raam steken. ‘Oh, sorry, staat ‘ie te hard?’, zegt hij met verdrietige stem. Ik mompel van ja. De man stapt in, zet zijn muziek zachter en rijdt weg. 

Ik probeer het allemaal even te verwerken. Zal wel ruzie hebben thuis concludeer ik. Zielig. Heel langzaam glij ik weer af naar dromenland. Terwijl ik lig te dromen hoor ik een geluid wat niet in het verhaal thuishoort. Een woest geronk als van een tractor dreunt door mijn droom heen. Weer schrik ik wakker. Het is inmiddels gaan regenen, en niet te zacht ook. Ik kan niets zien als ik mijn raam uit kijk, dus ik sta op een loop naar de woonkamer. Vanaf mijn balkon kan ik het kruispunt voor mijn huis opkijken. Een Volkswagen Caddy met de luidruchtigste dieselmotor die ik ooit heb gehoord staat midden op de weg stil. De koplampen, groot licht aan, staan recht op mij gericht. In de auto zelf zie ik de bestuurder met zijn telefoon rommelen. 

Waarom deze persoon om 05:00 in de ochtend, in de stromende regen en met ronkende motor, midden op het kruispunt stil stond zal ik ook nooit weten. Het enige dat ik weet is dat hij er zeker 40 minuten heeft gestaan, met zijn schijnwerpers aan. Tegen zessen, het werd al weer lekker licht, viel ik voor de derde keer die nacht in slaap. Voor ik het wist ging mijn wekker en mocht ik weer een aan lange dag dagdromen beginnen. Misschien dat ik tijdens de weekenden de stad maar ga ontvluchten. Een beetje doordromen voor de verandering. Op naar Lalaland. 

– Illustratie door Charlotte Greeven (http://pupcreativeagency.com/)

Droombeest

Al van kleins af aan vind ik dat mensen soms heel erg op bepaalde dieren lijken. Zo had ik een juffrouw in groep vier die een uil had kunnen zijn (mijn vader ging overigens wat verder door haar steevast een koe met een uilenkop te noemen, maar dat had meer met haar lichaamsbouw te maken), heeft mijn oma een zus die dezelfde uiterlijke kenmerken had als een mopshond en was mijn leraar natuurkunde in de brugklas niet te onderscheiden van een brulkikker. Zeker op school was deze ‘gave’ niet altijd even handig. Natuurkunde is al niet makkelijk, laat staan als een hele boze en dikke Kermit je alles moet uitleggen. 

Ik heb wel eens van een waarzegger gehoord dat ieder mens een zogeheten spirit animal zou hebben. Dat zou in ieder geval een hoop verklaren. Toen ik dat hoorde was ik zelf maar klein en was mijn Engels nog niet zo goed, dus vertaalde ik het in mijn hoofd naar droombeest. Sindsdien ben ik altijd op zoek naar iemands droombeest. Bij sommige mensen is het heel nadrukkelijk aanwezig en kan ik het meteen zien. Het is ook echt geen toeval dat sommige huisdieren zo op hun baasjes lijken (of vice versa). Anderen hebben het droombeest wat meer onder controle en die moet je echt wat beter leren kennen voordat je het gaat zien. 

Sommige mensen trekken ook bepaalde soorten droombeesten aan. Als ik bijvoorbeeld terugkijk op mijn dating history zie ik verdacht veel vosjes voorbij komen. Ze zien er allemaal lief en zacht uit, maar kunnen opeens bijten en zijn je vaak te slim af. Een goede vriend van me komt regelmatig thuis met een kat. Poezelig en speels als ze er zin in hebben, maar ze trekken meer dan eens hun eigen plan. Als hij er wat van zegt komen de klauwtjes naar buiten en kan hij maar beter oppassen. 

Je hebt veel standaard droombeesten. Veel trouwe honden, de voornoemde katten en kippen (zonder kop) zie je overal. Varkens zie je ook vaak. Er zijn echter ook zeldzame beesten. Mensen die zo uniek zijn dat ze een heel bijzonder droombeest hebben. Een beest dat je heel af en toe voorbij ziet komen is de honingdas. Soms heb je zo iemand in je vriendengroep. He just doesn’t give a fuck. Ze pakken alles wat ze pakken kunnen en het interesseert ze niet hoe ze het doen, als ze het maar krijgen. Met dat soort vrienden kan je uiteraard goed feesten.

Een andere kennis van me is een olifant. Een jonge mannetjesolifant welteverstaan. Van binnen heus zachtaardig, maar hij heeft het wonderlijke vermogen om alles om hem heen stuk te maken, als hij even wat minder bewust is van wat hij doet. Van meubilair tot (zijn eigen) relaties, alles gaat stuk. Een paar drankjes zijn soms al genoeg om hem over het randje te duwen, met veel hilariteit tot gevolg voor ons als toeschouwers. Je moet alleen wel oppassen dat je niet te dichtbij komt.

Eigenlijk kan ik alleen maar genieten van de dierentuin waarin ik leef. Alleen al op mijn kantoor heen heb ik een flamingo, een puppie en een stier naast me. Nooit saai met zo’n beestenboel om je heen. En hoe meer ik me er mee bezig ga houden, hoe sneller ik het zie. Als ik dus soms wat vreemd naar je staar, dan zou het zo maar kunnen dat ik niet naar jou kijk, maar naar je droombeest.  

-Illustratie door Charlotte Greeven (http://pupcreativeagency.com/)

Sparen

Vorige week kreeg ik dit mailtje van de heer C. Vermetten uit Tilburg:

 L.S.

Hierbij wil ik u vragen of u winkelwagenmuntjes of pennen heeft voor mijn verzameling.

Zo ja, zou u er mij dan een paar willen toesturen.

Eventuele onkosten wil ik graag vergoeden.

Bij voorbaat dank voor uw medewerking.

P.S.: In verband met de automatische verwerking van poststukken bij PostNL wordt verzocht de artikelen in een stevige enveloppe b.v. een aircraft zakje te verzenden.

In de eerste instantie trok het mijn aandacht niet zo. Als altijd bij dit soort mail. Zonder het bericht echt te openen klikte ik op verwijderen, om het daarna te vergeten. Zo gaan die dingen. De ochtend erop zat hetzelfde mailtje echter weer in mijn mailbox. Twee keer zelfs. Ik besloot toch maar even wat beter te kijken.

Ik las de tekst eerst vluchtig. Daarna wat aandachtiger. Toen zelfs een derde keer. Ik was er door gegrepen. Iedere keer dat ik het las vond ik het nog mooier worden. Hier was een man wiens leven zo’n vlucht had genomen, dat hij zich had toegelegd op het sparen van winkelwagenmuntjes en pennen. En op wat voor manier. 

In plaats van gericht te zoeken (trouwens geen idee waar je dat zou moeten doen) besloot hij het te proberen door iedereen een mail te sturen. En met iedereen bedoel ik ook echt iedereen. En dan persoonlijk. Geen groeps-emails of vaag gedoe met bcc’s. Gewoon, iedereen een voor een mailtjes sturen. Ik had zijn mail gehad op het persoonlijke-, info- en contactadres van mijn werkmail.  

Hij had er keuring zijn adres onder gezet. Er was verder dus geen enkele interactie meer nodig. Als je muntjes of pennen had konden die gewoon naar hem toe gestuurd worden. Briljant. Hoe spannend moet iedere dag wel niet voor hem zijn? Ik zie het al helemaal voor me. Hij zit iedere dag thuis zijn tijd te doden tot de post komt. Want je weet maar nooit wat de dag brengen zal op deze manier. Ik ga ervoor het gemak maar even vanuit dat hij met pensioen is (of gewoon werkloos) want anders ga je geen winkelwagenmuntjes sparen natuurlijk. Toch?

Door het blaffen van de hond van de buren, zo rond de klok van drie, weet hij het al: de postbode komt eraan. Blij als een kind stuift hij de trap af om daarna hoopvol te staren naar de brievenbus. Hij ziet een schaduw door het matte glas van de voordeur heen wat rommelen in een tas. Even later gaat de brievenbus open, en een dik pak post valt met een doffe tik op de deurmat. 

De blauwe brieven van de belastingdienst worden zonder er aandacht aan te schenken opzij geschoven. Die vervelende incassobureaus kunnen ook nog wel even wachten. Dan opeens ziet het kleine witte envelopje helemaal onderaan de stapel. Zijn hart slaat een paar slagen over. Het zwaartepunt onderaan in de hoek verraadt de inhoud al, voor zijn getrainde zintuigen dan. Hier moet wat bijzonders inzitten!

In één vloeiende beweging scheurt hij de zijkant open en vangt hij het kleine zilverkleurige muntje op in zijn andere hand. Heel even houdt hij zijn vuist gesloten om de spanning nog een klein beetje op te bouwen. Zo vaak gebeurt dit immers ook weer niet. Hij wil er echt van genieten. Dan doet hij heel langzaam zijn hand open. Hij ziet eerst het kleine stickertje met ‘Winkelcentrum De Eendracht’ erop. Hoopvol draait hij het muntje om. Zijn stemming slaat meteen om bij het zien van het Albert Heyn logo. ‘Daar heb ik er verdomme al 20 van…’ mompelt hij tegen zichzelf. 

Teleurgesteld loopt hij met de stapel post naar de huiskamer. Zonder goed te kijken gooit hij de brieven op de flinke stapel die er al een tijdje ligt. Hij hoort hoe een brief van de stapel afvalt en draait zich om zodat hij deze kan oppakken. Meteen ziet hij dat net bij de deur een enveloppe over het hoofd heeft gezien. Een kleintje. Dat kan maar een ding betekenen: een herkansing! 

Als hij het opraapt voelt hij meteen dat er iets niet klopt. Te licht. Of er moeten opeens kunststoffen muntjes gemaakt worden. Maar dan zou hij het toch moeten weten. Hij weet immers alles af van zijn hobby. Als hij de enveloppe inspecteert ziet hij al wat er mis is. De afzender had hem niet goed dichtgeplakt. Het muntje was er ergens in de verwerking uitgevallen. Of misschien er uitgepeuterd door de postbode. Die verdacht hij al langer van dit soort praktijken. 

Hij scheurt de zijkant weer in één vloeiende beweging open en vindt het briefje dat er inzit. Wat hij leest, maakt de teleurstelling nog groter. Er had een van de zeldzaamste winkelwagenmuntjes ooit in gezeten. Er waren er maar 500 van gemaakt, ter ere van de opening van de eerste Jumbo in Flevostad, en dit was er een van de laatste geweest die nog in omloop was. De afzender had geen erfgenamen die hij het gunde dit prachtige en waardevolle kleinood in handen te krijgen als hij zou overlijden. Zijn kinderen snapten niks van winkelwagenmuntjes. Het mailtje van de heer Vermetten kwam voor hem dan ook op precies het juiste moment. Eindelijk iemand die het verdiende om deze schat in handen te hebben!

Helaas had het lot anders besloten. Het was op dit moment dat meneer Vermetten besloot om de P.S. over de speciale enveloppe toe te voegen onderaan zijn email. Dit ging hem niet nog een keer gebeuren. De afzenders moesten tegen zichzelf in bescherming genomen worden. Hij mag toch niet de dupe worden van de onzorgvuldigheid van anderen? Gelaten klimt hij de trappen op naar de zolder. Zuchtend gaat hij weer achter zijn PC zitten. Eerst maar weer eens wat emailadressen gaan zoeken. En dan maar de vernieuwde boodschap de wereld in sturen. Kijken wat morgen brengen gaat.

-Illustratie door Charlotte Greeven (http://pupcreativeagency.com/)

Vliegende baby’s

Laat ik, voordat ik mijn verhaal begin, een ding voorop stellen: ik heb niks tegen baby’s. Ze zijn heus super leuk en lief en zacht. Meer dan de helft van mijn vrienden heeft ook al baby’s, of is er druk mee bezig om ze te maken. Moeten zij weten. Ik vind het prima om ze even vast te houden, de fles te geven of om er even mee te spelen. Een half uurtje, of zo. Echt te gek allemaal hoor. En wie weet, als ik later groot ben, neem ik er zelf ook een paar. Je weet maar nooit.

Mijn vrienden met baby’s (of peuters of kleuters) kunnen het ook helemaal nergens anders meer over hebben. Helemaal high van de Zwitsal duwen ze de een na de andere foto van hun kroost onder je ogen. ‘Wat zijn ze mooi he!’, klinkt het dan. Ik denk daar dan het mijne van, maar ik houd het wel voor me. Als je mensen echt wil kwetsen moet je iets negatiefs over hun wondertje zeggen. Dus zelfs als je denkt dat ze per ongeluk een foto van iets uit de Efteling laten zien: gewoon lief glimlachen.

Vanaf het moment dat zo’n ding geboren wordt veranderen mensen totaal. Je moet 100% van je tijd, aandacht en geld in de baby steken, want zelf kunnen ze nog niet zoveel. Dat heeft de natuur heel mooi geregeld met hormonen en zo, zodat ouders echt geloven dat hun kind het allermooiste ooit is, en er meteen van gaan houden. Liefde maakt gelukkig stekeblind. 

Er is echter een ding wat ik nooit zo goed heb begrepen: baby’s in vliegtuigen. En dan heb ik het niet over mensen met familie in het buitenland, waar een oma of opa nog maar heel kort de kans heeft om het jongste kleinkindje in het echt te zien. Dat snap ik wel. Ik heb het over de stelletjes die denken dat een kindje van één of twee jaar oud het echt leuker vindt op Ibiza dan in de zandbak in het Sarphatipark. Mensen die denken dat het nodig is om daar met wezentjes heen te gaan die alleen maar bezig zijn met slapen en eten. En krijsen. Baby’s die echt niet gaan zeggen als ze groot zijn: ‘Weet je nog? Toen ik anderhalf jaar oud was? Wat hadden we het toen leuk op Bali he! Het was het zeker wel waard om twee keer twaalf uur lang last van m’n oortjes te hebben hoor!’ 

En het is zo normaal blijkbaar. Iedereen die een keer met een van de prijsvechters binnen Europa heeft gevlogen weet waar ik het over heb. Een typische Transavia vlucht, eentje met zo’n lekker hoog Almere-gehalte, heeft vaak al meer dan 20 kindjes van onder de drie jaar oud aan boord. Dat is bijna 10% van de capaciteit. Die worden echt niet bij elkaar gezet. Nee hoor, die worden keurig over het vliegtuig verdeeld, zodat iedereen even veel last van ze heeft. Dat is wel zo eerlijk.  

Een paar weken terug had ik het geluk om ruim 2,5 uur naast zo’n zoetje te mogen zitten. In de vertrekhal had ik het gezinnetje al gespot. Hij, een jaar of 35, blauw met wit gestreept net iets te groot overhemd en zeer hippe stekeltjes, had duidelijk nooit echt kinderen gewild. Zij, ongeveer even oud, witte broek met hoge leren laarzen (best chill in een vliegtuig, laarzen) en bijna hetzelfde kapsel als haar vriend, gaf ook niet echt de indruk dat zij degene was die het kinderen nemen er thuis doorheen had gedrukt. Ze hadden een klein blond meisje van een paar jaar oud bij zich. Twee mooie vlechtjes met roze strikjes aan beide kanten van haar, eerlijk is eerlijk, erg knappe koppie. Ze zag er zeer schattig uit. 

Helaas bedriegt de schijn wel eens. Het meisje was namelijk een beetje moe. Nogal logisch om tien uur in de avond, na een week op een eiland met, zo op het oog, niet al te gelukkige ouders. Ze deed dan ook wat alle kinderen doen als ze moe zijn: druk. Heel druk zelfs. De vader liet het gelaten gebeuren. De moeder was meer bezig met de apathie van de vader dan met haar dochtertje. ‘Doe jij nou ook eens wat Willem!’ klonk het. Willem deed net of hij het niet hoorde. Het kindje begon zachtjes te jengelen.

Een uurtje later mochten we het vliegtuig in. Omdat ik helemaal vooraan zat, hoefde ik pas op het laatst in te stappen, samen met de andere mensen die vooraan mochten. Terwijl ik de slurf van het vliegtuig inliep hoorde ik vanaf de gate een inmiddels bekende stem: ‘Willem! Hou jij d’r nou ook even vast!’ Heel even had ik medelijden met Willem, dat zou alleen niet lang duren.

Toen ik eenmaal zat, boek op schoot en klaar voor de vlucht, hoorde ik weer die bekende stem, nu vlak achter me. ‘Willem, ik meen het hoor, jij gaat ook wat doen vandaag! Hier!’ Het zachte gejengel verplaatste zich van van mijn rechter- naar mijn linkeroor toe. Het was zacht omdat de speen die ze in haar mond had als een soort geluidsdemper werkte. Gelukkig besloot ze nog voor de start dat ze speen niet meer wilde, en kon ik haar meteen een stuk beter horen. 

Willem bleek, op zijn zachtst gezegd, niet bepaald een bekwaam vader. Zijn onhandige pogingen om de speen weer op de juiste plek te krijgen zorgden er alleen maar voor dat zijn dochtertje nog onhandelbaarder werd. Tussen het gehuil door hoorde ik om de zoveel tijd een smekend ‘mama’. Willem zag zijn kans schoon: ‘Ze wil echt bij jou hoor, schat.’ Het geluid verschoof weer naar rechts. 

Wat volgde was een rally van bijna een uur, waarbij het kind nooit langer dan vijf minuten bij een van de twee ouders in de armen bleef. Een stewardess die het gezucht en boze gestaar van de passagiers eromheen niet langer kon aanzien, besloot zich er toch maar even mee te bemoeien. ‘Misschien dat ze in slaap kan vallen als ze wat langer bij een van jullie mag blijven liggen?’ Willem bleek een ware opportunist: ‘Zie je nou wel, hou jij d’r maar even goed vast dan.’ Tien minuten later was het warempel stil. Nou ja, betrekkelijk stil dan. Even verderop in het vliegtuig waren natuurlijk nog meer baby’s niet bepaald blij met hun situatie.

Na zowaar een half uurtje gelezen te hebben, was het opeens klaar met de rust. De piloot had de daling ingezet. Dat merkte ik al vrij snel aan mijn oren. Niet zozeer vanwege de druk, maar door het weer aanzwellende gejengel. Het spel achter me begon meteen weer. ‘Willem, hé Willem… jij weer eventjes nu…’ siste ze. Willem had besloten net te doen alsof hij in coma lag. Hij was blijkbaar zo moe van een week vakantie dat hij dwars door het gehuil en geblaas van zijn twee oogappeltjes heen kon slapen. Een van de andere passagiers was het nu echt zat. Een zware harde stem met een plat Amsterdams accent schalde door de cabine. ‘Hé Willem, pannenkoek, wakker worden man!’ Willem ontwaakte spontaan uit zijn coma. ‘Huh wat? Oh ja sorry ik sliep… Haha…’, lachte hij schaapachtig. Willem pakte zijn kind met frisse tegenzin weer over. Het gejengel werd er niet minder op.

Een lang uurtje later waren we geland en ging de deur van de cabine open. Iedereen kon eindelijk uitstappen. We schoten werkelijk naar buiten. Bij de bagageband werd Willem en zijn vriendin door geen van de andere passagiers een blik gegund. Behalve dan door de andere mensen met baby’s. Die knikten heel begripvol.

Beste Willems van deze wereld, mag ik jullie namens alle mensen zonder baby’s een tip geven? Center Parcs is veel leuker voor kleine kinderen. En je kan er ook nog eens met de auto naar toe.

-Illustratie door Charlotte Greeven (http://pupcreativeagency.com/)

Het tuincentrum

Het was zondag, dus we gingen naar het tuincentrum. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar dat was het niet. Voor mij niet dan. Mitch deed dit wel vaker.

‘We moeten er om 12:00 daar zijn, want dan gaan ze open!’

De reis ernaartoe was wat moeilijk in verband met de Auto-Rai en het feit dat nu echt iedere weg in de stad is opgebroken.

‘Waarom moet dit nou op zondag Mitch? We kunnen toch ook een keer doordeweeks of zo?’

‘Stel je niet aan man, is toch leuk? Fuck, is deze weg nou ook al afgesloten?’

Een half uurtje later dan gepland kwamen we, een licht geïrriteerde Mitch en een wat slaperige Sjoerd, aan bij Tuincentrum Osdorp. Het eerste wat me opviel was dat ik niet de enige was die hier niet perse naartoe wilde op zondag. Een stroom van stelletjes, waarvan een van de twee verplicht mee moest van de ander, kabbelde naar binnen. Grote zonnebrillen verhulden de chagrijnige blikken van de mannen die plichtmatig achter het karretje aan schuifelden. Niet dat de vrouwen zich daar wat van aantrokken. ‘Dit moet gewoon even gebeuren!’, hoorde ik er eentje sissen.

Eenmaal binnen besefte ik me waarom Mitch er het liefst al voor zonsopkomst heen had gewild. Voor wie nog nooit in Tuincentrum Osdorp is geweest: het is nogal groot. Ruim opgezet met veel verschillende gangpaden zodat je altijd makkelijk bij je favoriete bloemetjes kan komen. In theorie dan. Mensen in het tuincentrum lijken namelijk nogal op planten. Ze gunnen elkaar het licht in de ogen niet. Ieder gangpad is daardoor geblokkeerd door volgestouwde karren en achtergelaten oma’s in veel te grote rolstoelen. De oma’s zitten muisstil, grimmig voor zich uit starend, met een klein plantje muurvast in hun witte knuistjes geklemd. Zij mochten ook wat uitzoeken en dat pakt niemand ze meer af!

Normaal gesproken zou ik direct zijn omgekeerd, om daarna lekker in het zonnetje te wachten op waarmee Mitch allemaal zou verschijnen. Dit deed ik echter niet om twee redenen: ik zou Mitch nooit in zo’n chaos achterlaten en blijkbaar ben ik nogal gek op bloemen en planten. Ik vond het prachtig, al die verschillende soorten binnen-, buiten-, schaduw- en zonneplanten. Het was voor mij ook geen probleem om te kiezen. Ik nam ze gewoon allemaal. Terwijl ik de ene na de andere vlinderplant in het karretje laadde hoorde ik Mitch ondertussen zachtjes mompelend rekenen. Hij had bedacht dat we weer eens goed in de kantoortuin mochten investeren. Alleen had hij buiten mijn kinderlijke enthousiasme gerekend.

Mitchell had een specifieke route door het tuincentrum voor ogen en hield er werkelijk een moordend tempo op na. Hij was me dan ook voortdurend kwijt. Uiteindelijk vond hij me, dromend tussen de Franse lavendel.

‘Wauw wat ruikt dat lekker Mitch! Mag ik deze ook?’

‘Je lijkt wel een ho…mmel, man!’ corrigeerde hij zich snel. ‘Ok pak er maar een paar. Nee geen vijf!’

Ons karretje was nu echt vol, dus ik mocht op expeditie om een nieuwe te halen. Naarmate ik verder terug de route afliep merkte ik dat ik in de problemen ging komen. De eerste hal, meteen na de ingang, was nu volledig gridlocked. Grimmig kijkende menopauzes, vast enkel voor de gelegenheid in tuinbroek, kregen het voortdurend met elkaar aan de stok. Eentje, die ik even daarvoor nog aan de telefoon heel vrolijk de woorden ‘Okidoki! Doegie!’ hoorde joelen, gromde nu tegen een even fraai exemplaar dat ze haar karretje ergens mocht steken waar zelfs geen schaduwplanten konden groeien.

Ik zag al snel de waanzin in van het proberen hier doorheen te komen, en pakte daarom maar ‘per ongeluk’ een onbewaakt karretje. Tuinaarde en Pokon hadden we toch nog nodig. Omdat ik sneller terug was dan hij had verwacht, betrapte ik Mitch bij het uitladen van een paar planten.

‘Dat is mijn citroentijm, Mitch!’

‘Hoezo heb je twee verschillende soorten citroentijm, Sjoerd?’

‘Nou gewoon, om te proberen welke lekkerder is…’

Zuchtend duwde hij alles weer terug in het woud op de kar.

We hadden nu plantjes voor in de schaduw en voor in de zon. Voor binnen en voor buiten. Alleen waren we nog lang niet klaar. Voor binnen op kantoor moesten we nog de (inmiddels overal verplichte) cactussen hebben bijvoorbeeld. Heel veel. Dat kan je wel aan mij overlaten.

‘Wow kijk Mitch! Deze heeft bloemetjes erop!’

Rollende ogen van Mitch.

Vijf minuten en 1000 naalden in mijn vingers later, stond ook de tweede kar vol. Zelfs al wilde ik nog meer meenemen, het kon er gewoon niet meer bij. Daarnaast hadden we alle afdelingen gehad. Tijd om af te rekenen. Terwijl we in een van de ellenlange rijen stonden bij de kassa, kregen we nog een paar lesjes Nederlandse kleinburgerlijkheid:

‘Zooo hee, dat zal wel wat kosten, niet?’

‘Poe poe, je zou denken dat er nu nog helemaal niks staat bij jullie in de tuin!’

‘Nou nou, heb je nog wel wat overgelaten voor de rest?’

‘Ik mag zeker wel even voor? Ik heb niet zo veel hè?’

En, van meneer de leukste thuis:

‘Is het vandaag gratis jongens?’

Het meisje bij de kassa was gelukkig wel wat gewend. Zonder blikken of blozen scande ze in hoog tempo alles wat er op de karren stond. ‘Das zeker geen groentje, hè!’, hoorde ik de lolbroek achter me zeggen. 

Dat we alles (en onszelf daarbij) in de auto hebben gekregen is mij nog steeds een raadsel. Maar goed dat planten enigszins flexibel zijn. Als twee guerrillastrijders verscholen in de jungle reden we naar kantoor.

Hoe we alles de zelfde dag nog geplant en verpot hebben weet ik niet meer. Ik weet alleen dat ik die avond in een heerlijke diepe slaap viel. De hele nacht droomde ik over lavendel en citroentijm en over grote prikkelbare (bloem)potten. Misschien dat ik ooit gewoon tuinman wordt. Of hovenier, dat klinkt wat chiquer. Ik weet alleen wel dat ik dan voortaan doordeweeks, heel vroeg in de ochtend, mijn inkopen ga doen. Hoe leuk ik het voor deze ene keer ook vond.

-Illustratie door Charlotte Greeven (http://pupcreativeagency.com/)

De hond

Ik had er al tijden alleen maar goede verhalen over gehoord. Iedereen kwam er zo ‘chill’ en zo ‘zen’ vandaan steeds. ‘Dit is echt iets voor jou hoor!’ kwam er dan achteraan. Mij leek yoga altijd wat zweverig en meer iets voor meisjes. Of voor de superhipsterboys dan misschien. Maar aangezien ik toch al een tijdje de wat gezondere kant op aan het gaan ben (dit stukje schrijf ik in SLA en heb sinds kort mijn eigen slow-juicer om maar wat te noemen) besloot ik het dan ook maar eens te proberen.

Een vriend van me raadde me een fijne studio op de Nieuwe Achtergracht aan. Daar boden ze ook een introcursus aan voor beginners. Dat was me dan ook van harte aanbevolen door iedereen die ik erover had gesproken. ‘Je hebt echt geen idee hoe zwaar het is hoor! Je kan het je gewoon niet voorstellen.’ Ik probeerde het nog met ruige verhalen over voetbal en hardlopen maar werd direct op de vingers getikt: ‘Dat is totaal niet hetzelfde.’ Ok, beginnersklasje dan maar. 

Op een druilerige zaterdagochtend was het zover. Met in mijn rugzakje alleen kleren en een handdoek kwam ik wat bedremmeld de studio binnen. Een niet onprettige warmte sloeg me zachtjes in het gezicht. Ik had waarschijnlijk iets meer kunnen genieten van de warmte als ik niet een lichte kater had meegenomen naar mijn eerste les. Vrijdagavond blijft vrijdagavond natuurlijk, hoe gezond je ook leeft. Een schattig blond meisje straalde me toe vanachter de receptie. Ik zal wat schichtig om me heen gekeken hebben, want ze vroeg meteen of dit mijn eerste les was. Ik knikte zachtjes van ja.

‘Je naam alsjeblieft?’

‘Sjoerd…’ fluisterde ik, bevangen door de serene rust om mee heen.

‘Ok Sjoerd, hier is je muntje, dat kan je zo afgeven aan de instructrice. De kleedkamers zijn daar linksachter. Veel plezier!’

Ik voelde me al meteen wat meer op mijn gemak gesteld. Ik mompelde een bedankje en schuifelde zachtjes richting de kleedkamer. Onderweg ernaartoe ving ik een glimp op van de zaal waar het allemaal gebeuren zou. Groot, luchtig en met een hoog plafond met veel glas erin. Gelukkig maar, dacht ik, geen klein stikhok. 

De mannenkleedkamer was verrassend klein. Nou ja verrassend is niet het goede woord eigenlijk. Er waren bijna alleen maar vrouwen daar. Enkel een grijze mid-lifer (type net gescheiden dus nu maar even kijken waar de chickies uithangen) en ik vertegenwoordigden nu het mannelijk geslacht. Terwijl ik me nog aan het omkleden was liep hij al naar de zaal. Met zijn sokken nog aan. Ik snapte zijn ex-vrouw al meteen een beetje beter. 

Op blote voetjes schoof ik even later de zaal binnen. Shit, muntje vergeten. Een reisje terug naar de kleedkamer later kon ik alsnog naar binnen. Ik mocht een mat pakken en een plekje zoeken in de zaal. Helemaal links, een beetje vooraan, zag ik een veilig hoekje. Een grote pilaar achter me, en voor- en rechts van me twee stiekem best wel knappe meisjes. 

Een stukje verder de zaal in, gezien vanaf mijn fijne hoekje, werd het al weer wat minder fraai. Twee bonkige dames met matchende pyjama’s en kortpittige kapsels flankeerden elkaar. Ze zaten zo dichtbij dat ik me afvroeg of er ook zoiets bestaat als synchroon-yoga. Vlak achter ze zat iemand die zo de ex-vrouw van de grijze mid-lifer zou kunnen zijn. Ze had zichzelf duidelijk helemaal opnieuw uitgevonden en was nu haar lichaam aan het herontdekken. Ze zat al klaar in de lotushouding en was, haar brede schouders lekker losdraaiend, volledig tot rust aan het komen. Ogen dicht en gefocust op haar nogal luide ademhaling. Even weg van alles, maar toch als enige in de zaal haar iPhone binnen handbereik… Ik probeerde me af te sluiten van de 20 andere mensen om me heen (niet zo oordelen Sjoerd) en zocht naar wat stilte in mijn hoofd.

De instructrice bewoog alsof ze nog nooit wat anders had gedaan dan yoga. Soepel als een kat gleed ze door de ruimte om de laatste muntjes te collecteren. Ze zal ergens tussen de 35 en 45 zijn, maar ik vond haar vooral tijdloos. Yoga zal wel écht gezond zijn, dacht ik nog.

Na een hele korte mondelinge introductie gingen we opeens echt van start. We leerden een paar basishoudingen die we steeds in elkaar over moesten laten gaan, om ze vervolgens nogal lang vast te houden. Erg lang merkte ik al snel. Onze instructice had namelijk een lievelingshouding. Alles gebeurde vanuit de beruchte Downward Facing Dog pose. Voor wie hier niet bekend mee is: je moet op handen en voeten staan, knieën lichtjes gebogen, en je moet jezelf met het gewicht verdeeld over je hele handpalm naar achter duwen, zodat het gewicht niet op je schouders terecht komt. Oh, en je moet je hoofd naar beneden laten hangen. Dat alles dus tegelijkertijd. 

Toen we een half uurtje bezig waren (of was het een heel uur? Geen idee…) had ik zo’n tien honden geteld. Afgewisseld met cobra’s en allerlei soorten warriorswerd ik geconfronteerd met hoe zwak mijn armen eigenlijk zijn, en wat voor ongelooflijk korte hamstrings ik heb. Steeds als we heel kort een rustpositie mochten aannemen en ik uit alle macht probeerde mijn ademhaling onder controle te krijgen, voelde ik de krachten langzaam wegstromen uit de delen waar ik ze het hardste nodig had. 

‘En in een vloeiende beweging terug naar… Downward Facing Dog. Drie keer rustig ademhalen, vasthouden, nog een keer…’. Iedere keer als ik mijn hoofd naar beneden richtte merkte ik dat mijn kater een hekel had aan honden  

Mijn polsen smeekten me of ik alsjeblieft de Fat Dog van ze af wilde halen. Mijn bovenbenen trilden als die van een teckel in de vrieskou. Dierenmishandeling was het. Ik begreep wel waarom die hond naar steeds naar beneden moest kijken. Het arme beest was doodop! 

Na nog een aantal posities achter elkaar spieren in mijn benen te hebben afgescheurd waarvan ik echt niet wist dat ik ze had, mochten we langzaamaan afbouwen naar de rustposes toe. Toen we op het laatst 5 minuten stil op onze rug moesten liggen kwam ik eindelijk weer wat bij. Het was bijzonder om te merken hoe snel ik weer ontspannen was. Aan het zachte gesnurk verderop in de zaal te horen, was ik niet de enige die zo relaxed was opeens. De vrouw even verderop had eindelijk haar innerlijke rust gevonden.

Zwijgend zweefde ik terug naar de kleedkamer. Minutenlang stond ik onder de douche zonder me te verroeren. Toen ik de studio uitliep merkte ik dat de storm van gedachten die ik normaal heb was gaan liggen. Van de fietstocht terug naar huis kan ik me bijna niets herinneren, behalve dan dat de eerste bloesems aan de bomen zo mooi waren. Thuis aangekomen viel ik bijna direct in een heerlijk diepe slaap. Urenlang was ik niet meer wakker te krijgen. Slapende honden moet je ook niet wakker maken heb ik ooit gehoord. Volgende week ga ik gewoon weer. Yoga heeft er een trouwe volgeling bij.

-Illustratie door Charlotte Greeven (http://pupcreativeagency.com/)