Sparen

Vorige week kreeg ik dit mailtje van de heer C. Vermetten uit Tilburg:

 L.S.

Hierbij wil ik u vragen of u winkelwagenmuntjes of pennen heeft voor mijn verzameling.

Zo ja, zou u er mij dan een paar willen toesturen.

Eventuele onkosten wil ik graag vergoeden.

Bij voorbaat dank voor uw medewerking.

P.S.: In verband met de automatische verwerking van poststukken bij PostNL wordt verzocht de artikelen in een stevige enveloppe b.v. een aircraft zakje te verzenden.

In de eerste instantie trok het mijn aandacht niet zo. Als altijd bij dit soort mail. Zonder het bericht echt te openen klikte ik op verwijderen, om het daarna te vergeten. Zo gaan die dingen. De ochtend erop zat hetzelfde mailtje echter weer in mijn mailbox. Twee keer zelfs. Ik besloot toch maar even wat beter te kijken.

Ik las de tekst eerst vluchtig. Daarna wat aandachtiger. Toen zelfs een derde keer. Ik was er door gegrepen. Iedere keer dat ik het las vond ik het nog mooier worden. Hier was een man wiens leven zo’n vlucht had genomen, dat hij zich had toegelegd op het sparen van winkelwagenmuntjes en pennen. En op wat voor manier. 

In plaats van gericht te zoeken (trouwens geen idee waar je dat zou moeten doen) besloot hij het te proberen door iedereen een mail te sturen. En met iedereen bedoel ik ook echt iedereen. En dan persoonlijk. Geen groeps-emails of vaag gedoe met bcc’s. Gewoon, iedereen een voor een mailtjes sturen. Ik had zijn mail gehad op het persoonlijke-, info- en contactadres van mijn werkmail.  

Hij had er keuring zijn adres onder gezet. Er was verder dus geen enkele interactie meer nodig. Als je muntjes of pennen had konden die gewoon naar hem toe gestuurd worden. Briljant. Hoe spannend moet iedere dag wel niet voor hem zijn? Ik zie het al helemaal voor me. Hij zit iedere dag thuis zijn tijd te doden tot de post komt. Want je weet maar nooit wat de dag brengen zal op deze manier. Ik ga ervoor het gemak maar even vanuit dat hij met pensioen is (of gewoon werkloos) want anders ga je geen winkelwagenmuntjes sparen natuurlijk. Toch?

Door het blaffen van de hond van de buren, zo rond de klok van drie, weet hij het al: de postbode komt eraan. Blij als een kind stuift hij de trap af om daarna hoopvol te staren naar de brievenbus. Hij ziet een schaduw door het matte glas van de voordeur heen wat rommelen in een tas. Even later gaat de brievenbus open, en een dik pak post valt met een doffe tik op de deurmat. 

De blauwe brieven van de belastingdienst worden zonder er aandacht aan te schenken opzij geschoven. Die vervelende incassobureaus kunnen ook nog wel even wachten. Dan opeens ziet het kleine witte envelopje helemaal onderaan de stapel. Zijn hart slaat een paar slagen over. Het zwaartepunt onderaan in de hoek verraadt de inhoud al, voor zijn getrainde zintuigen dan. Hier moet wat bijzonders inzitten!

In één vloeiende beweging scheurt hij de zijkant open en vangt hij het kleine zilverkleurige muntje op in zijn andere hand. Heel even houdt hij zijn vuist gesloten om de spanning nog een klein beetje op te bouwen. Zo vaak gebeurt dit immers ook weer niet. Hij wil er echt van genieten. Dan doet hij heel langzaam zijn hand open. Hij ziet eerst het kleine stickertje met ‘Winkelcentrum De Eendracht’ erop. Hoopvol draait hij het muntje om. Zijn stemming slaat meteen om bij het zien van het Albert Heyn logo. ‘Daar heb ik er verdomme al 20 van…’ mompelt hij tegen zichzelf. 

Teleurgesteld loopt hij met de stapel post naar de huiskamer. Zonder goed te kijken gooit hij de brieven op de flinke stapel die er al een tijdje ligt. Hij hoort hoe een brief van de stapel afvalt en draait zich om zodat hij deze kan oppakken. Meteen ziet hij dat net bij de deur een enveloppe over het hoofd heeft gezien. Een kleintje. Dat kan maar een ding betekenen: een herkansing! 

Als hij het opraapt voelt hij meteen dat er iets niet klopt. Te licht. Of er moeten opeens kunststoffen muntjes gemaakt worden. Maar dan zou hij het toch moeten weten. Hij weet immers alles af van zijn hobby. Als hij de enveloppe inspecteert ziet hij al wat er mis is. De afzender had hem niet goed dichtgeplakt. Het muntje was er ergens in de verwerking uitgevallen. Of misschien er uitgepeuterd door de postbode. Die verdacht hij al langer van dit soort praktijken. 

Hij scheurt de zijkant weer in één vloeiende beweging open en vindt het briefje dat er inzit. Wat hij leest, maakt de teleurstelling nog groter. Er had een van de zeldzaamste winkelwagenmuntjes ooit in gezeten. Er waren er maar 500 van gemaakt, ter ere van de opening van de eerste Jumbo in Flevostad, en dit was er een van de laatste geweest die nog in omloop was. De afzender had geen erfgenamen die hij het gunde dit prachtige en waardevolle kleinood in handen te krijgen als hij zou overlijden. Zijn kinderen snapten niks van winkelwagenmuntjes. Het mailtje van de heer Vermetten kwam voor hem dan ook op precies het juiste moment. Eindelijk iemand die het verdiende om deze schat in handen te hebben!

Helaas had het lot anders besloten. Het was op dit moment dat meneer Vermetten besloot om de P.S. over de speciale enveloppe toe te voegen onderaan zijn email. Dit ging hem niet nog een keer gebeuren. De afzenders moesten tegen zichzelf in bescherming genomen worden. Hij mag toch niet de dupe worden van de onzorgvuldigheid van anderen? Gelaten klimt hij de trappen op naar de zolder. Zuchtend gaat hij weer achter zijn PC zitten. Eerst maar weer eens wat emailadressen gaan zoeken. En dan maar de vernieuwde boodschap de wereld in sturen. Kijken wat morgen brengen gaat.

-Illustratie door Charlotte Greeven (http://pupcreativeagency.com/)

Vliegende baby’s

Laat ik, voordat ik mijn verhaal begin, een ding voorop stellen: ik heb niks tegen baby’s. Ze zijn heus super leuk en lief en zacht. Meer dan de helft van mijn vrienden heeft ook al baby’s, of is er druk mee bezig om ze te maken. Moeten zij weten. Ik vind het prima om ze even vast te houden, de fles te geven of om er even mee te spelen. Een half uurtje, of zo. Echt te gek allemaal hoor. En wie weet, als ik later groot ben, neem ik er zelf ook een paar. Je weet maar nooit.

Mijn vrienden met baby’s (of peuters of kleuters) kunnen het ook helemaal nergens anders meer over hebben. Helemaal high van de Zwitsal duwen ze de een na de andere foto van hun kroost onder je ogen. ‘Wat zijn ze mooi he!’, klinkt het dan. Ik denk daar dan het mijne van, maar ik houd het wel voor me. Als je mensen echt wil kwetsen moet je iets negatiefs over hun wondertje zeggen. Dus zelfs als je denkt dat ze per ongeluk een foto van iets uit de Efteling laten zien: gewoon lief glimlachen.

Vanaf het moment dat zo’n ding geboren wordt veranderen mensen totaal. Je moet 100% van je tijd, aandacht en geld in de baby steken, want zelf kunnen ze nog niet zoveel. Dat heeft de natuur heel mooi geregeld met hormonen en zo, zodat ouders echt geloven dat hun kind het allermooiste ooit is, en er meteen van gaan houden. Liefde maakt gelukkig stekeblind. 

Er is echter een ding wat ik nooit zo goed heb begrepen: baby’s in vliegtuigen. En dan heb ik het niet over mensen met familie in het buitenland, waar een oma of opa nog maar heel kort de kans heeft om het jongste kleinkindje in het echt te zien. Dat snap ik wel. Ik heb het over de stelletjes die denken dat een kindje van één of twee jaar oud het echt leuker vindt op Ibiza dan in de zandbak in het Sarphatipark. Mensen die denken dat het nodig is om daar met wezentjes heen te gaan die alleen maar bezig zijn met slapen en eten. En krijsen. Baby’s die echt niet gaan zeggen als ze groot zijn: ‘Weet je nog? Toen ik anderhalf jaar oud was? Wat hadden we het toen leuk op Bali he! Het was het zeker wel waard om twee keer twaalf uur lang last van m’n oortjes te hebben hoor!’ 

En het is zo normaal blijkbaar. Iedereen die een keer met een van de prijsvechters binnen Europa heeft gevlogen weet waar ik het over heb. Een typische Transavia vlucht, eentje met zo’n lekker hoog Almere-gehalte, heeft vaak al meer dan 20 kindjes van onder de drie jaar oud aan boord. Dat is bijna 10% van de capaciteit. Die worden echt niet bij elkaar gezet. Nee hoor, die worden keurig over het vliegtuig verdeeld, zodat iedereen even veel last van ze heeft. Dat is wel zo eerlijk.  

Een paar weken terug had ik het geluk om ruim 2,5 uur naast zo’n zoetje te mogen zitten. In de vertrekhal had ik het gezinnetje al gespot. Hij, een jaar of 35, blauw met wit gestreept net iets te groot overhemd en zeer hippe stekeltjes, had duidelijk nooit echt kinderen gewild. Zij, ongeveer even oud, witte broek met hoge leren laarzen (best chill in een vliegtuig, laarzen) en bijna hetzelfde kapsel als haar vriend, gaf ook niet echt de indruk dat zij degene was die het kinderen nemen er thuis doorheen had gedrukt. Ze hadden een klein blond meisje van een paar jaar oud bij zich. Twee mooie vlechtjes met roze strikjes aan beide kanten van haar, eerlijk is eerlijk, erg knappe koppie. Ze zag er zeer schattig uit. 

Helaas bedriegt de schijn wel eens. Het meisje was namelijk een beetje moe. Nogal logisch om tien uur in de avond, na een week op een eiland met, zo op het oog, niet al te gelukkige ouders. Ze deed dan ook wat alle kinderen doen als ze moe zijn: druk. Heel druk zelfs. De vader liet het gelaten gebeuren. De moeder was meer bezig met de apathie van de vader dan met haar dochtertje. ‘Doe jij nou ook eens wat Willem!’ klonk het. Willem deed net of hij het niet hoorde. Het kindje begon zachtjes te jengelen.

Een uurtje later mochten we het vliegtuig in. Omdat ik helemaal vooraan zat, hoefde ik pas op het laatst in te stappen, samen met de andere mensen die vooraan mochten. Terwijl ik de slurf van het vliegtuig inliep hoorde ik vanaf de gate een inmiddels bekende stem: ‘Willem! Hou jij d’r nou ook even vast!’ Heel even had ik medelijden met Willem, dat zou alleen niet lang duren.

Toen ik eenmaal zat, boek op schoot en klaar voor de vlucht, hoorde ik weer die bekende stem, nu vlak achter me. ‘Willem, ik meen het hoor, jij gaat ook wat doen vandaag! Hier!’ Het zachte gejengel verplaatste zich van van mijn rechter- naar mijn linkeroor toe. Het was zacht omdat de speen die ze in haar mond had als een soort geluidsdemper werkte. Gelukkig besloot ze nog voor de start dat ze speen niet meer wilde, en kon ik haar meteen een stuk beter horen. 

Willem bleek, op zijn zachtst gezegd, niet bepaald een bekwaam vader. Zijn onhandige pogingen om de speen weer op de juiste plek te krijgen zorgden er alleen maar voor dat zijn dochtertje nog onhandelbaarder werd. Tussen het gehuil door hoorde ik om de zoveel tijd een smekend ‘mama’. Willem zag zijn kans schoon: ‘Ze wil echt bij jou hoor, schat.’ Het geluid verschoof weer naar rechts. 

Wat volgde was een rally van bijna een uur, waarbij het kind nooit langer dan vijf minuten bij een van de twee ouders in de armen bleef. Een stewardess die het gezucht en boze gestaar van de passagiers eromheen niet langer kon aanzien, besloot zich er toch maar even mee te bemoeien. ‘Misschien dat ze in slaap kan vallen als ze wat langer bij een van jullie mag blijven liggen?’ Willem bleek een ware opportunist: ‘Zie je nou wel, hou jij d’r maar even goed vast dan.’ Tien minuten later was het warempel stil. Nou ja, betrekkelijk stil dan. Even verderop in het vliegtuig waren natuurlijk nog meer baby’s niet bepaald blij met hun situatie.

Na zowaar een half uurtje gelezen te hebben, was het opeens klaar met de rust. De piloot had de daling ingezet. Dat merkte ik al vrij snel aan mijn oren. Niet zozeer vanwege de druk, maar door het weer aanzwellende gejengel. Het spel achter me begon meteen weer. ‘Willem, hé Willem… jij weer eventjes nu…’ siste ze. Willem had besloten net te doen alsof hij in coma lag. Hij was blijkbaar zo moe van een week vakantie dat hij dwars door het gehuil en geblaas van zijn twee oogappeltjes heen kon slapen. Een van de andere passagiers was het nu echt zat. Een zware harde stem met een plat Amsterdams accent schalde door de cabine. ‘Hé Willem, pannenkoek, wakker worden man!’ Willem ontwaakte spontaan uit zijn coma. ‘Huh wat? Oh ja sorry ik sliep… Haha…’, lachte hij schaapachtig. Willem pakte zijn kind met frisse tegenzin weer over. Het gejengel werd er niet minder op.

Een lang uurtje later waren we geland en ging de deur van de cabine open. Iedereen kon eindelijk uitstappen. We schoten werkelijk naar buiten. Bij de bagageband werd Willem en zijn vriendin door geen van de andere passagiers een blik gegund. Behalve dan door de andere mensen met baby’s. Die knikten heel begripvol.

Beste Willems van deze wereld, mag ik jullie namens alle mensen zonder baby’s een tip geven? Center Parcs is veel leuker voor kleine kinderen. En je kan er ook nog eens met de auto naar toe.

-Illustratie door Charlotte Greeven (http://pupcreativeagency.com/)