Het tuincentrum

Het was zondag, dus we gingen naar het tuincentrum. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar dat was het niet. Voor mij niet dan. Mitch deed dit wel vaker.

‘We moeten er om 12:00 daar zijn, want dan gaan ze open!’

De reis ernaartoe was wat moeilijk in verband met de Auto-Rai en het feit dat nu echt iedere weg in de stad is opgebroken.

‘Waarom moet dit nou op zondag Mitch? We kunnen toch ook een keer doordeweeks of zo?’

‘Stel je niet aan man, is toch leuk? Fuck, is deze weg nou ook al afgesloten?’

Een half uurtje later dan gepland kwamen we, een licht geïrriteerde Mitch en een wat slaperige Sjoerd, aan bij Tuincentrum Osdorp. Het eerste wat me opviel was dat ik niet de enige was die hier niet perse naartoe wilde op zondag. Een stroom van stelletjes, waarvan een van de twee verplicht mee moest van de ander, kabbelde naar binnen. Grote zonnebrillen verhulden de chagrijnige blikken van de mannen die plichtmatig achter het karretje aan schuifelden. Niet dat de vrouwen zich daar wat van aantrokken. ‘Dit moet gewoon even gebeuren!’, hoorde ik er eentje sissen.

Eenmaal binnen besefte ik me waarom Mitch er het liefst al voor zonsopkomst heen had gewild. Voor wie nog nooit in Tuincentrum Osdorp is geweest: het is nogal groot. Ruim opgezet met veel verschillende gangpaden zodat je altijd makkelijk bij je favoriete bloemetjes kan komen. In theorie dan. Mensen in het tuincentrum lijken namelijk nogal op planten. Ze gunnen elkaar het licht in de ogen niet. Ieder gangpad is daardoor geblokkeerd door volgestouwde karren en achtergelaten oma’s in veel te grote rolstoelen. De oma’s zitten muisstil, grimmig voor zich uit starend, met een klein plantje muurvast in hun witte knuistjes geklemd. Zij mochten ook wat uitzoeken en dat pakt niemand ze meer af!

Normaal gesproken zou ik direct zijn omgekeerd, om daarna lekker in het zonnetje te wachten op waarmee Mitch allemaal zou verschijnen. Dit deed ik echter niet om twee redenen: ik zou Mitch nooit in zo’n chaos achterlaten en blijkbaar ben ik nogal gek op bloemen en planten. Ik vond het prachtig, al die verschillende soorten binnen-, buiten-, schaduw- en zonneplanten. Het was voor mij ook geen probleem om te kiezen. Ik nam ze gewoon allemaal. Terwijl ik de ene na de andere vlinderplant in het karretje laadde hoorde ik Mitch ondertussen zachtjes mompelend rekenen. Hij had bedacht dat we weer eens goed in de kantoortuin mochten investeren. Alleen had hij buiten mijn kinderlijke enthousiasme gerekend.

Mitchell had een specifieke route door het tuincentrum voor ogen en hield er werkelijk een moordend tempo op na. Hij was me dan ook voortdurend kwijt. Uiteindelijk vond hij me, dromend tussen de Franse lavendel.

‘Wauw wat ruikt dat lekker Mitch! Mag ik deze ook?’

‘Je lijkt wel een ho…mmel, man!’ corrigeerde hij zich snel. ‘Ok pak er maar een paar. Nee geen vijf!’

Ons karretje was nu echt vol, dus ik mocht op expeditie om een nieuwe te halen. Naarmate ik verder terug de route afliep merkte ik dat ik in de problemen ging komen. De eerste hal, meteen na de ingang, was nu volledig gridlocked. Grimmig kijkende menopauzes, vast enkel voor de gelegenheid in tuinbroek, kregen het voortdurend met elkaar aan de stok. Eentje, die ik even daarvoor nog aan de telefoon heel vrolijk de woorden ‘Okidoki! Doegie!’ hoorde joelen, gromde nu tegen een even fraai exemplaar dat ze haar karretje ergens mocht steken waar zelfs geen schaduwplanten konden groeien.

Ik zag al snel de waanzin in van het proberen hier doorheen te komen, en pakte daarom maar ‘per ongeluk’ een onbewaakt karretje. Tuinaarde en Pokon hadden we toch nog nodig. Omdat ik sneller terug was dan hij had verwacht, betrapte ik Mitch bij het uitladen van een paar planten.

‘Dat is mijn citroentijm, Mitch!’

‘Hoezo heb je twee verschillende soorten citroentijm, Sjoerd?’

‘Nou gewoon, om te proberen welke lekkerder is…’

Zuchtend duwde hij alles weer terug in het woud op de kar.

We hadden nu plantjes voor in de schaduw en voor in de zon. Voor binnen en voor buiten. Alleen waren we nog lang niet klaar. Voor binnen op kantoor moesten we nog de (inmiddels overal verplichte) cactussen hebben bijvoorbeeld. Heel veel. Dat kan je wel aan mij overlaten.

‘Wow kijk Mitch! Deze heeft bloemetjes erop!’

Rollende ogen van Mitch.

Vijf minuten en 1000 naalden in mijn vingers later, stond ook de tweede kar vol. Zelfs al wilde ik nog meer meenemen, het kon er gewoon niet meer bij. Daarnaast hadden we alle afdelingen gehad. Tijd om af te rekenen. Terwijl we in een van de ellenlange rijen stonden bij de kassa, kregen we nog een paar lesjes Nederlandse kleinburgerlijkheid:

‘Zooo hee, dat zal wel wat kosten, niet?’

‘Poe poe, je zou denken dat er nu nog helemaal niks staat bij jullie in de tuin!’

‘Nou nou, heb je nog wel wat overgelaten voor de rest?’

‘Ik mag zeker wel even voor? Ik heb niet zo veel hè?’

En, van meneer de leukste thuis:

‘Is het vandaag gratis jongens?’

Het meisje bij de kassa was gelukkig wel wat gewend. Zonder blikken of blozen scande ze in hoog tempo alles wat er op de karren stond. ‘Das zeker geen groentje, hè!’, hoorde ik de lolbroek achter me zeggen. 

Dat we alles (en onszelf daarbij) in de auto hebben gekregen is mij nog steeds een raadsel. Maar goed dat planten enigszins flexibel zijn. Als twee guerrillastrijders verscholen in de jungle reden we naar kantoor.

Hoe we alles de zelfde dag nog geplant en verpot hebben weet ik niet meer. Ik weet alleen dat ik die avond in een heerlijke diepe slaap viel. De hele nacht droomde ik over lavendel en citroentijm en over grote prikkelbare (bloem)potten. Misschien dat ik ooit gewoon tuinman wordt. Of hovenier, dat klinkt wat chiquer. Ik weet alleen wel dat ik dan voortaan doordeweeks, heel vroeg in de ochtend, mijn inkopen ga doen. Hoe leuk ik het voor deze ene keer ook vond.

-Illustratie door Charlotte Greeven (http://pupcreativeagency.com/)